De hogere mens heeft nooit een eigen hart. |
Richt diens hart naar het hart der honderd geslachten. |
De goeden ben ik goed, de niet-goeden ben ik ook goed. |
Deugd is goed. |
... |
De bovenpersoonlijke toont zich al onder de hemel oprecht. |
Oprecht ook al onder de hemel wiens hart onoprecht zijn. |
Zo wordt oprechtheid bereikt. |
... |
De bovenpersoonlijke is zelfverloochenend |
en bezwangert zijn hart met de zorg van al onder de hemel. |
De honderd geslachten richten op hem hun ogen en oren. |
De wijze, allen zijn hem als kinderen. |
... |
|
|