De in Tau ingewijden der oudheid, |
waren subtiel diepzinnig en mysterieus indringend. |
Hun diepte kan niet gekend worden. |
Omdat ze niet gekend kan worden tracht ik een indruk te geven: |
... |
..........Aarzelend, als wie in de winter een rivier over steekt. |
..........Behoedzaam, als wie vreest voor zijn buren aan vier zijden. |
..........Plechtstatig, als een gast. |
..........Wijkend, als ijs dat smelten gaat. |
..........Ongerept, als een ruw houtblok. |
..........Duister, als troebel water. |
..........Omvattend, als een weidse vallei. |
... |
Vertroebeld water klaart langzaam op door rust. |
Het verstarde wordt langzaam tot leven opgewekt door beweging. |
... |
Die Tau bewaarden wensten niet (vol) te zijn. |
Niet vol, maar versleten en behoeftig, konden zij vervuld worden. |
... |
|