Deze noot is een poging de begripsverwarring m.b.t. de eerste schepping te
ontwarren die zo hinderlijk is bij bestudering van culturen waarin we niet
opgegroeid zijn. De Tau Te Tjing gebruikt de omschrijving 'Het Grote Tau'
overwegend voor de eerste schepping, waarin geen ego-belangen aanwezig zijn.
'De Grote Deugd' wordt veelal gebruikt voor de dierenriem.
De begrippen 'Tau' en 'Deugd' worden overwegend voor de dynamische vereniging,
de combinatie van beiden, gehanteerd. Ze hebben dan meestal de betekenis van
resp. 'juiste levenswandel/intentie' en 'deugdelijk aan de omstandigheden
aangepast gedrag'. (Waarbij aangetekend kan worden dat 'deugd' niet al te
moralistisch opgevat moet worden. De deugd van een tijger is behoorlijk
verschillend van de deugd van een merrie of schildpad.)
In dit geval zijn de twee begrippen vergelijkbaar met de twee zijden van een
medaille. Bovendien is er nog het begrip 'Tau' dat bijv. in hoofdstuk {XLI} (= oude
nummering) als volgt beschreven wordt:
 
'Horen hoog ontwikkelden van Tau,
 zo kunnen zij zich met ijver inzetten.
 Horen middelmatig ontwikkelden van Tau,
 zo houden zij nu en verliezen dan weer.
 Horen laag ontwikkelden van Tau,
 zo lachen zij er luid om.
 Lachten zij er niet om; het zou het Tau niet zijn.
 
 Daarom is welgegrond het gezegde:
 Tau-licht lijkt duister.
 Tau-voortgang lijkt teruggang.
 Tau-effenheid lijkt ongelijk.
 Hoge deugd lijkt overvloeibaar.
 Grote reinheid lijkt vuil.
 Ruime deugd lijkt ontoereikend.
 Welgegronde deugd lijkt onverschillig.
 Blote zuiverheid lijkt verdorven.
 
 Als een groot vierkant zonder hoeken,
 Een groot vat in aanleg,
 Een groot geluid zonder klank.
 Een hemels beeld zonder vorm, het grote Tau heeft geen naam.
 Waarlijk Tau bevestigt goed in beginnen en goed in volbrengen.'
 
Een soortgelijke verschuiving als tussen 'Het Grote Tau' en 'Tau' treffen we in de
Hindoe-cultuur aan.
 
In de Oepanishads uit India (die beschouwd worden als de laatste Veda's,
geschreven tussen 800 BCE en 500 BCE) zien we eerst Brachman. Deze
vertegenwoordigt het machtige scheppingswoord van Pradsjâpati, de oertrilling die
door de hemelruimten vaart en er de onzienlijke gedachte(n) der schepper
verwerkelijkt.
 
Deze Brachman wordt vervangen door het begrip Brahman als Schepper. Tegelijk
met de verdringing van deze eerste naam komt nu ook de tweede naam van de
Godheid op: Atman. Atman (adem) is vergelijkbaar met 'De Grote Deugd'.
 
In het Oude Egypte treffen we voor deze tweede schepping de oer-god Atum aan.
De Christelijke cultuur vangt aan met Genesis 1 en 5 waarin God man en vrouw
samen schept. In dit laatste hoofdstuk worden ze beiden aangeduid met Adam
(lett.: 'mens') vanaf hun incarnatie: 'Man en vrouw schiep Hij hen (...) en
noemde hen 'mens' ten dage, dat zij geschapen werden' (Gn 5:2).
 
De Joodse cultuur laat (in de Kabbalah) deze fysieke mens (adam) een
representatie zijn van de kosmische mens (Adam-Kadmon).
 
De voorstelling van het kosmisch ei is in het Verre Oosten vrij algemeen gangbaar.
In het Midden Oosten (Egypte) komen we dit beeld eveneens tegen, maar hier
verschuift de aandacht enigszins naar de eierschaal-delen die hier uit
voortgekomen zijn en die de grondslag vormen voor de tweede schepping. Deze
schaaldelen verzelfstandigen hier tot schalen ( schaaltje ).
 
In de Joodse tradities herkennen we dit schalen-idee bij de zgn. Sephiroth.
Sommige (sjamaanse) praktijken kennen het gebruik van klank-schalen en o.a in de
Christelijke traditie herkennen we het idee als de Ark die de kiemen van het leven
bewaart tijdens de zondvloed.
 
maanbootAfb.419
 
In het Midden Oosten, bijv. in de Kabbalah, wordt er voor de eerste schepping
meestal een mannelijke symboliek gehanteerd terwijl de tweede schepping, die
der vormen en veelheid, juist vrouwelijk genoemd wordt. Toch wordt ook hier de
maan (als Sjechina die zich op de hoogste schaal -Kether- gespt), in verband
gebracht met de voorwereldlijke schepping (En-Sof).
 
'Door haar stroomt de genade van de En-Sof naar de wereld,
 en zo vormt zij alle ontwikkeling'.
 
malkuthAfb.420
 
In tegenstelling tot de door mij gehanteerde begrippen 'zijn' en 'niet-zijn', wordt in
het Semitische deel van het Midden Oosten meestal de tegenstelling tussen 'zijn' en
'worden' gehanteerd, waarbij het 'zijn' dan symbool staat voor het
principieel/ideële en 'worden' gehanteerd wordt ter aanduiding van het
vergankelijke in tijd en ruimte.
 
amon keverAfb.421
 
Een vergelijkbare hantering van de begrippen 'zijn' en 'worden' zien we in de
Hindoe-cultuur. Zo treffen we in de Bhagavad Gita (II.16) 'niet-zijn' en 'zijn' aan als
aanduidingen van resp. 'het vergankelijke' en 'het onvergankelijke'. Oftewel precies
tegengesteld aan de in deze introductie gehanteerde betekenis. (Hetgeen overigens
slechts een vorm verschil is, voortkomend uit de 'lees richting'. De Westerse- en
Chinese mens zullen geneigd zijn zichzelf als vorm-met-inhoud te beschouwen in
plaats van als inhoud-met-vorm.)
 
De voorkeuren van het Midden Oosten zijn me wat deze begrippen betreft nog niet
zo duidelijk.
 
 
 
 

Vorige pagina