|
|
De koeherders worden ook de vrienden van Krishna genoemd.
(Vgl. het verband |
tussen 'vrienden', 'Waterman', 'herberg 9'.) |
Krishna wordt wel afgebeeld als
koeherdersjongen, associërend met diens jeugd. |
Afbeeldingen van Krishna als
maagd(elijke) lijken vaker voor te komen. |
|
Er bestaat een subtiel verschil tussen de 'koe' en het 'schaap' in de symboliek. |
De koe behoort bij het louteringsproces, de activiteiten in de wereld der dualiteiten |
die 'zorg' impliceren.
(Vgl. bijv. #253.) |
Bij #30 treffen we de uitspraak: 'Zorgen voor een koe ...' of, in een andere
vertaling: |
'Raising (groot brengen) a cow ...' aan. De nadruk ligt hier dus bij het ópkweken van |
iets, dat t.z.t. weer losgelaten moet worden; a.h.w. geofferd zal moet worden in het |
louterende vuur
(#30). Dit loslaten kan bovendien geforceerd plaats vinden
(#253). |
|
|
|
In India werd de stier als ondergeschikt aan de koe beschouwd in de Vedische |
periode. We zien dat in de middeleeuwen ieder
onderdeel van het lijf van de koe |
geassocieerd werd met het verblijf van een godin. In de punt van de staart ligt de |
god van de dood, Yama, verborgen. |
|
Bij het schaap (o.a. #434: 'liet men zich leiden als een schaap ...'), ligt de nadruk |
meer op àànkweken. En wel van
standvastigheid, vertrouwen, bescheidenheid en |
eenvoud. Van
overgave aan de Zwarte Maan door Priapus. |
Waar het bij de koe gaat om
uiterlijke activiteiten bij innerlijke onthechting, |
daar gaat het bij het schaap om innerlijke hechting bij uiterlijke onthechting. |
|
'Laat alle vormen van geloof voor wat ze zijn |
en geef je slechts aan Mij over. |
Ik zal je verlossen van de tegenslagen van al je
zonden, |
vrees niet.' |
|
(B.G.
XVIII.66) |
|
|